Presentator, Journalist
Iedereen herinnert zich de magische scene waarmee hij wuivend vanuit zijn auto in flitslicht wegrijdt : ”Let op mijn woorden, ik word minister-president”. Als Pim Fortuyn in nachtelijk Hilversum na heftige emoties is weggebonjourd, belt hij me.
“Ik kom alleen maar bij jou. Maar dan moet je wel een keer met me naar bed”, hoor ik hem schaterlachend zeggen. Ik antwoord zo geestig mogelijk dat we dat na het interview wel beslissen.
Geen idee waarom hij bij ons wil aanschuiven, nu heel Nederland zijn verhaal wil. Misschien denkt hij: die De Poel kan ik makkelijk aan (misverstand). Of: hoe harder de interviewer, hoe beter het voor mij is (kan zijn). Of: de hoogste kijkdichtheden (goed mogelijk). Of toch erotische motieven? (ach).
Hoe het ook zij: het wordt een stevig interview, waarin ik hem voorleg dat hij vermoedelijk zijn politieke toekomst heeft verspeeld. Eerst in De Volkskrant pleiten voor grondwetswijziging om de immigratie te kunnen beteugelen, dan door alle partijleiders als rechts-extremist te schande worden gemaakt, om tenslotte zelfs bij Leefbaar te worden verlaten door de eigen apostelen. Het is klaar. Het is uit.
Ik zit er faliekant naast. En met mij het ganse land. De inderhaast in elkaar getimmerde Lijst Pim Fortuyn zal een belangrijk deel van electoraat veroveren. Niet de partij natuurlijk. Maar hij. Pim. Dandy die van het gewone volk is. Excentrieke homoseksueel, zelfs bewierookt door voetbalhooligans. Politicus-in-wording, eerder door alle partijen de deur gewezen.
Als hij op 6 mei 2002 – negen dagen voor de Kamerverkiezingen – wordt doodgeschoten staat ineens alles stil. En iets vertelt me: dit is meer dan een moord of zelfs een politieke moord. Dit voelt bijna als de lotsbestemming van “de goddelijke kale”, zoals de later vermoorde Theo Van Gogh hem noemde.
Ik herinner mij een scene uit zijn campagnetijd. Een vrouw in een achterstandswijk vraagt Fortuyn wat hij van plan is met de huursubsidie. Ook haar huursubsidie, dus. “Die gaan we afschaffen, mevrouw”, zegt hij zonder aarzeling. Het is de blik van die vrouw die de essentie verraadt van zijn zegetocht. Je ziet haar denken: als hij het zegt, dan zal het wel goed zijn. We moeten allemaal een offer brengen.
Een jaar na zijn dood maak ik de documentaire “Pim Fortuyn, de Messias”. Ik krijg toegang tot zijn meest nabije vrienden. De Groningse tandarts Jan ’t Hooft, met wie hij vele jaren over z’n diepste zielenroerselen correspondeerde en hem zeer nabij was in de banger worden dagen van de campagne. En Mieke Bello: Fortuyns hartsvriendin. Zij is bestuursadviseur en coach van toppers in bestuur en bedrijfsleven o.m. op aspecten van authenticiteit en bezieling.
Het is soms verbijsterend. Ver voor zijn politieke hemelvaart schrijft Fortuyn aan Jan ’t Hooft over zijn vereenzelviging met de afgewezen Christus, zijn innerlijke opdracht, het lange geduld van zijn prediken in het land en de uiteindelijk groeiende angst, dat hem het noodlot zal treffen. Het is geen ijdele waan, het is diepe overtuiging, weet zijn vriend.
Mieke Bello vertelt over Fortuyns soms onmogelijke karakter, ongegeneerdheid. Maar ook hoe bang zij was als die van God gegeven opdracht zou mislukken. Een vernedering die hij niet zou kunnen verdragen. En waarom Fortuyn – zijn excentriciteit ten spijt - bij “de gewone mensen” zoveel loswoelde. “Hij kwam uit een oorverdovend gewoon gezin. Hij wou die man met een butler zijn, maar hij was ook van de patat met mayonaise. Mensen kregen het gevoel: wij doen er weer toe”.
De opdracht. Het wachten. De afwijzing. De overgave. Het beeld. Het offer. Het was boeiend om in een documentaire zo naar Pim Fortuyn te kijken. De bijna religieuze onderstroom van zijn wezen, de volksgunst en het lot. Of zoals de theoloog Koen Wessel het samengevat duidde: “Zonder dat messianisme zou hij nooit zoveel hebben veroorzaakt. Hij zou dan ook niet zijn vermoord.”