top of page

Presentator, Journalist

Mijn vriend Lajos: De zesde Etage

In 1990 maak ik in Hongarije een documentaire over de legendarische filmer Lajos Kalanos, Hongaars vluchteling die na jarenlang zuchten in Stalinistische gevangenissen naar Nederland ontkwam en carrière maakte als cameraman in actualiteiten. Hij was in mijn beginjaren bij Brandpunt als mijn tweede vader. We trokken samen door de wereld. Zijn hele oeuvre vormde een revanche op zijn verleden, “de universiteit van mijn leven”, de gevangenis waar de meeste van zijn celgenoten werden opgehangen. 

Bij de Hongaarse opstand van 1956 ontsnapte Lajos Kalanos uit de beruchte Fö Utca-gevangenis in Boedapest. Gewapend met pistool en molotov-cocktails sloot de broodmagere jongeman zich aan bij de opstandelingen, die met doodsverachting de Russen bevochten, om daarna hoogstpersoonlijk een bus te gijzelen en via Oostenrijk naar Nederland te ontkomen. Hij had van een medegevangene gehoord dat “in Nederland de melkbussen langs de kant van de weg stonden, een land van melk en honing, daar moest ik naartoe. Puur geluk voor jou”, zei hij me lachend, toen we in 1990 - 35 jaar na zijn ontsnapping - een documentaire maakten over zijn gestolen jonge jaren.    

 

Het was inderdaad puur geluk geweest dat eindredacteur Ad Langebent mij als jongste bediende van zijn team verslaggevers al snel aan Lajos koppelde. De man had inmiddels het lijf en het doorzettingsvermogen van een Centuriontank en trok als een gedrevene langs alle brandhaarden en had - met onuitputtelijke collega’s als Willibrord Frequin en Avro-collega Pieter Varekamp - al een compleet oeuvre bij elkaar gefilmd toen hij mij als broekie het vak leerde. Van Vietnam tot Chili,  van Palestijnse intifadah tot Afrikaanse hongersnoden: hij leerde mij tot het uiterste te gaan en voor originele invalshoeken te kiezen, rusteloos en diep geëmotioneerd. Hij was dol op mij en andersom. “Fonsio, laten we met elkaar fantaseren”. 

 

Ik had hem vaak zien huilen achter de camera, vooral als omstandigheden hem herinnerden aan zijn eigen lot, nadat hij als 20-jarige in communistisch Hongarije was gearresteerd en vijf jaar lang dagelijks onrecht en vernedering moest verdragen in werkkampen en gevangenissen. Hij had zich als student verzet tegen landonteigeningen waardoor ook zijn familie was getroffen. Voor de opstand gold Hongarije als het meest repressieve bewind van het voormalige oostblok. Toch kon Lajos een zeker sentiment naar zijn moederland niet onderdrukken. Tijdens al onze reizen zong hij Hongaarse liedjes die ik gaandeweg  (weliswaar fonetisch) woordelijk kon meesnikken. Als we besluiten we om een documentaire te maken over zijn gevangenisverleden-  drijfveer van zijn latere werk - wordt dat de bekroning van onze enorme band. 

 

Lajos is soms weer de kansloze gevangene als hij interviews maakt met een partijprominent uit zijn jongelingsjaren en een rechter die talrijke doodvonnissen had uitgesproken. Overmeesterd door wraakgevoelens en verdriet lukt hem maar niet om vat op ze te krijgen. De partijtijger wist natuurlijk niks van alle vernederingen, de rechter herinnerde zich nauwelijks nog iets van de zittingen waarin hij de vonnissen uitsprak die hem vooraf door geheime diensten waren ingefluisterd. Hij biecht op dat hij doorgaans stomdronken was op momenten dat hij het finale oordeel velde. In de cel van Lajos kregen zeker twintig jongens de doodstraf. Ze werden opgehangen op de binnenplaats van de gevangenis, waar het geluid werd overstemd door motoren, zodat in de cellenblokken hun laatste woorden niet konden worden gehoord.

Ik heb tijdens de reis enorm met hem te doen. Hij is radeloos, de woorden zijn op, snikkend lopen we ’s nachts door de straten van Boedapest. Ik bewonder zijn enorme kracht als hij het besluit neemt om de volgende dag naar de Fö Utca-gevangenis te gaan, in de hoop terug te kunnen keren naar De Zesde Etage van het grauwe gebouw waar hij telkens afscheid moest nemen van veroordeelde lotgenoten. De cipiers waren sadisten geweest, er werd honger geleden. Lajos woog amper 45 kilo toen hij in Nederland arriveerde. Hij moet en zal het mij laten zien. 

Er gebeurt zowaar een wonder. Als de dag erna de ex-gevangene bij het verdoemde complex op de deur ramt, doet een dienstdoende militair open. De camera draait, Lajos zet een poot tussen de deur en begint te praten, met zoveel gevoel en overtuiging dat steeds meer militairen ademloos meeluisteren en het ons zowaar wordt toegestaan om naar de hoogste verdieping te gaan. Daar, in een zaal vol lege stapelbedden, richt Lajos - rasverteller -  een ongelooflijk monument op voor zijn veroordeelde makkers. Hij beschrijft ze zo treffend, dat ze weer tot leven lijken te komen. “Hun geest is hier. Ik zal hun geest blijven uitdragen. Altijd als ik ergens in de wereld honger zag, was ik weer hier.”

Hij beschrijft hoe ze van elkaar afscheid namen, als een van zijn makkers naar de strop werd gevoerd. Een medegevangene had hem een witte zakdoek gegeven met de vraag: geef die aan mijn moeder als jij het mocht halen. “En zijn moeder is met die zakdoek begraven”, vertelt Lajos met gebroken stem. Het wordt hem te veel, de woorden worden gesmoord in peilloos verdriet. “Wij hebben nooit gehuild”, zegt hij tussendoor. “Het is voor het eerst dat ik hier moet huilen”. Een Nederlandse krant zal het later typeren als “Graniet in tranen”.

We zijn allemaal kapot aan het eind van die dag: cameraman Henk Jenner, geluidsman Ron van der Lugt en producer Jutka Sallay. Jutka is net als Lajos van Hongaarse origine, zij werkte jarenlang bij Brandpunt en werd later regisseur van Spoorloos. Er gebeurt ook iets moois in Boedapest. Lajos en Jutka krijgen een verhouding en zullen later trouwen. In alle jaren die volgen kom ik bij ze over de vloer. Zij zijn mijn meest dierbare vrienden. Hun adres is voor mij een ankerpunt in een tumultueus leven. Lajos, m'n grote leermeester, overlijdt in 2013. De veel jongere Jutka is amper met pensioen als zij na een kort ziekbed aan kanker sterft. Altijd als ik over de A1 langs Naarden rijd moet ik aan ze denken.   

bottom of page