Presentator, Journalist
De premier en het meisje
Het voert te ver om te zeggen dat ik de minister-president persoonlijk kende. Anders dan veel collega’s zou ik hem ook nooit met Ruud hebben aangesproken.
Niet zozeer uit journalistieke distantie (want een goed verhaal legitimeert een ravage van omgangsvormen) maar omdat veel van het Haagse ge-jij-en-ge-jou zich in mijn gevoel afspeelde op de grens van gewild gelijkspel en onderkruiperij. En dus was Ruud voor mij meneer Lubbers.
Er was wel een zekere fascinatie ontstaan op de momenten dat ik hem trof. Oogwenk-momenten, vooral.
De avond van zijn grote verkiezingsoverwinning, zijn scherp gesneden blik van ongemak, omstuwd door juichend partijvolk; de onsmakelijke haast waarmee ik hem in een televisiestudio belegde broodjes naar binnen zag jagen; een bijeenkomst van De Zonnebloem (project van Ria, zijn echtgenote) toen onze blikken elkaar raakten bij het passeren van een aantrekkelijke hostess. Hij zei: “niet slecht”. Hoorde ik dat nou goed? En het telefoontje dat ik met Ria pleegde met de vraag of zij een bijdrage zou willen leveren aan een televisie-receptie bij ‘s mans tienjarig jubileum als premier.
“Je denkt toch niet dat ik over die man iets leuks te zeggen heb?”
Stilte.
Ze was gek op hem, wist ik zeker.
Maar wie hij was?
Ook in interviews bleef hij eerder een raadselachtige passant dan de spreekwoordelijke Macher, wegbereider van het no nonsense-tijdperk.
Hoezo no nonsense?
Zelden zou ik mij over de impact van tv-gesprekken zo vergissen als bij deze man, die het uitademen van verbale mistvelden inderdaad tot kunst had verheven.
Een goed gevoel na afloop ten spijt, bleken trage woordenstromen in uitgetypte vorm dikwijls bouwsels van geheimtaal, de Bende van de Zwarte Hand voor volwassenen.
Ik herinner me een interview waarin hij voortdurend sprak over “dimenzies” waarin een en ander moest worden bezien, dimensies met een z, de z van zinsbegoochelingen waarin zomaar de kwartieren wegzonken.
Waarmee ik maar wil aangeven: ik kende Lubbers uit niet meer dan wat waarnemingen en professionele ontmoetingen, toen ik die avond met hem had afgesproken in Het Torentje.
Om daar de Minister-President godbetert niet zomaar een privékwestie voor te leggen, maar zelfs in te lichten over mijn ontspoorde liefdesleven.
“Zullen we zeggen morgenavond tien uur?”, sprak de stem die ik zo goed kon imiteren.
Het zou gaan over Sarah.
Haar naam was niet Sarah. Na de onheilstijding uit Jeruzalem trok een siddering door haar lichaam; beroofd van richtingsgevoel banjerde zij door het huis dat - misschien met uitzondering van de laatste maanden, toen we elkaars eenzaamheid hadden opgeheven - nooit het hare was geworden.
Ze was met onmiddellijke ingang ontslagen vanwege het samenleven met een “local citizen”, was de mededeling. Blikseminslag. Kortsluiting. Einde van een diplomatieke carrière die nog maar amper was begonnen; pers-attaché in dienst van het zionisme, eerste post: Den Haag.
Een paar maanden eerder had ik bij Sarah aangeklopt met de vraag om te bemiddelen in een interview met Shimon Peres, de minister van Buitenlandse Zaken, die in ons land met zalvende vredestaal veel harten veroverde, maar in Israël dikwijls hatelijk werd getypeerd als “Jaffe nefesh”, schone ziel, mooiprater.
Peres was niet probleem, bleek al snel. Maar het ongeluk over haar stationering in regenachtig Den Haag droop van haar gezicht. Ze kon er geestig over zijn, over de drassige landsaard. Gordijnen dicht, de gemiddeld grijze ochtendstond, afspraken alleen op afspraak, een taal met de fonetiek van gekauwde kiezelstenen, waar kwam dat woord gezellig toch vandaan?
Maar alle ironie kon niet wedijveren met haar gevoel van verlatenheid dat - zelfs al was het allemaal maar tijdelijk, wist zij, hooguit een paar jaar - als een lotsbestemming in haar hart was geslagen en - bijtend op haar trillende onderlip - onmiddellijk zichtbaar was.
Het gesprek ging allang niet meer over Shimon Peres, toen ze mij vertelde over de onmogelijke relatie met een gehuwde collega-diplomaat, beëindigd omdat het overspel ook nog eens als ideologisch verraad had aangevoeld. Een nationale missie leent zich maar matig voor een particuliere vrijage in dienstverband, ongeacht de verdrietige leegte waaruit zij was ontstaan.
Haar eenzaamheid was de mijne. De reislustige verslaggever die zojuist weer eens uit de veiligheid van een warme liefde was weggetrokken, omdat hij uiteindelijk nooit helemaal open deed als het geluk aan de deur klopte. Ik ging met haar mee naar huis en kregen een kortstondige verhouding. Het zou drie maanden duren alvorens we wisten dat we niet zouden doorgaan; dat het leven ons andere kanten op zou sturen. En toen kwam het belletje uit Jeruzalem: “Je komt nu naar huis”.
Ze huilde. Alles kapot.
Ik loop het Mauritshuis voorbij in de richting van Het Torentje. De straatverlichting is zacht, als teruggeworpen in de tijd.
Niemand die mij ziet, neem ik doelbewust flinke stappen, in bange zelfoverschatting. Er is toch geen weg meer terug; dan maar kordaat in de zwembadpas waarmee Kees De Jongen in verbeeldingsdrift het leven tegemoet moet hebben getreden.
Is er een bel?
Een zware deur zwaait zomaar open, iemand die ik ben vergeten wijst me de weg naar zijn werkvertrek dat - meer huiskamer dan kantoor -onverwacht aangenaam zal aanvoelen.
De Minister-President zit met opgerolde hemdsmouwen achter zijn bureau, rank biertje in handbereik.
“Hoe gaat het met Brandpunt?”
Goed hoor, de cijfers zijn verrassend hoog.
“Biertje?”
Heel graag.
“Zeg het eens”.
Dit is wat ik kon en kan, als het erop aan komt.
Ik vertel hem in een waterval van woorden hoe ik Sarah heb ontmoet, dat er vanuit de ambassade tenminste informeel toestemming was voor ons – naar nu blijkt – tijdelijke samenzijn, dat niet mijn journalistieke functie maar het leven met een “local citizen” als motief voor ontslag is aangedragen, dat mijn Nederlanderschap toch kwalijk door de Israeli’s kan worden uitgelegd als een staatsgevaarlijk feit, dat ik desnoods in staat ben Hare Majesteit in te schakelen om Sarah’s baan te redden, dat ik weet dat hij volgende week met collega Hans van de Broek naar Jeruzalem zal afreizen en of hij dan….
De premier gebruikt het woord “quintessence”, die is helder, hoor ik hem zeggen, met alweer die merkwaardige z waarmee hij de s van fluweel voorziet. Hij begrijpt de wanhoop, maar vraagt vergiffenis voor het feit dat hij van diplomatieke protocollen weinig weet heeft. Hij grijpt naar de telefoon en vraagt Jaap om naar Het Torentje te komen; topambtenaar die in Scheveningen woont en wel van diplomatieke wanten weet. Het kan een half uurtje duren. De premier schenkt nog wat bij en gaat intussen aan de arbeid; genoeg stukken die om zijn handtekening vragen.
Ik voel mij ongemakkelijk, besef nu pas ten volle dat het buiten alle journalistieke codes is om een politicus te belasten met zo’n privékwestie. Als dit uitlekt is ook mijn carrière in de knop gebroken. Ik denk aan Sarah en schuif de bezwaren opzij.
Jaap blijkt een lange, bedachtzame man die het tot zijn taakomschrijving rekent om zoveel mogelijk onzin bij de minister-president weg te houden. We zetten ons aan een apart tafeltje, de minister-president op gehoorafstand. “Dit is geen chef-zaak”, hoor ik hem zeggen. “Als we er al wat mee doen, moeten we dit op diplomatiek niveau insteken”. Zijn reactie valt mij inhoudelijk niet eens tegen, maar gemeten de intonatie ben ik er toch niet gerust op. Als een koorddanser die de hoogtevrees nu echt heeft overwonnen, spreek ik de angst uit dat bij zo’n benadering Sarah vermoedelijk aan Kafka is overgeleverd. Weten ze wel dat mr. De Poel ook contacten onderhoudt met de PLO, dat hij met enige regelmaat met terroristen op pad is geweest en dat de vrouw in kwestie daarom uit een roekeloos avontuur is weggetrokken. Diplomatie bedient zich graag van toegepaste verzinkunde, durf ik te waarschuwen. En ik stel voor: “Misschien is het beter als de heer Lubbers in de wandelgangen Shimon Peres aanspreekt. Gewoon vraagt hoe het zit. Dat lijkt mij veel effectiever”.
“Zo ga ik het doen”, zegt de minister-president.
Jaren later, als taxichauffeurs in Tel Aviv ontdekten dat ze een Nederlandse televisiemaker aan boord hadden, was met enige regelmaat de reactie: “Oh, “there’s a story over een Nederlandse journalist”.
Lubbers’ wandelgangen-interventie rond de noodlottige romance werd in Israel al na een paar dagen een publiek geheim, sterker, groeide zelfs uit tot een kleine mediahype. Met koppen als chocoladeletters sierde de affaire de voorpagina’s van Yedioth Achronot en Ma’ariv – ’s lands meest gelezen dagbladen, met als opmerkelijke teneur dat Shimon Peres met bureaucratische wapens een Haagse Romeo en Julia-amourette had vermoord.
De arme Peres werd kritisch bevraagd in het Israelische televisiejournaal, Sarah werd in een radioprogramma uitgeroepen tot vrouw van de maand en er werd volop gedebatteerd over man-vrouw-verhoudingen in ‘s lands diplomatieke circuits. Was Sarah minder gegund dan haar mannelijke collega’s die in den vreemde rondscharrelden?
Dat de kwestie uitlekte was het gevolg van ambtelijke stammenstrijd in Jeruzalem, waar rechts (Likoed- Yitzhak Shamir) en links (Arbeiderpartij-Shimon Peres) met roulerend premierschap een kabinet van nationale eenheid vormden. Ambtenaren in het Likoed-kamp hadden er kennelijk baat bij om Peres een hak te zetten en het een-tweetje met Lubbers in de media uit te venten.
Tot mijn grote opluchting bleef in Nederland de kwestie publicitair vrijwel onaangeroerd. Met uitzondering Algemeen Dagblad en Telegraaf werd het als een non-onderwerp beschouwd, misschien ook wel omdat ik bevriende correspondenten van andere media om enige bescherming had gevraagd. “Geen letter Fons”, zei NRC’s Salomon Bouman in grinnikende geruststelling.
Sarah kwam als winnares uit de strijd. Zij mocht even een tikje hebben gehad, maar zou in diplomatieke dienst nog in lengte van decennia een prachtige carrière tegemoet gaan.
Er gaat een jaar voorbij alvorens ik Ruud Lubbers weer ontmoet.
Terwijl op de warme namiddag mijn cameraploeg zich installeert op het gazon van de ambtwoning, vraagt de premier: “Zal ik even het huis van vadertje Cats laten zien?”.
Er volgt een korte rondleiding.
Hij is geen gids van beschouwingen; het vooroudergevoel beperkt zich tot enkele historische notities, afgemeten geserveerd, maar opnieuw ben ik verbaasd over het gemak van zijn gastvrijheid.
Ik merk dat ik hem mag. De ondoorgrondelijkheid van stem en mimiek waarmee hij zijn emotionele huishouding afdekt.
Geen woord over Sarah.
Als we naar buiten lopen voor het interview, laat hij het zinnetje terloops vallen: “Het is goed afgelopen, he, met dat meiske?”
Ik knik.
Hij zegt: “Check”.