top of page

Presentator, Journalist

Wachten op Bibi

Prime Ministers Office, Jeruzalem. De afspraak is gepland om negen uur in de ochtend. Het

zou ietsje later kunnen worden. Er stond namelijk ook een telefonische afspraak met de

Amerikaanse president op de agenda en die had natuurlijk enige prioriteit. We installeren

onze twee camera’s in een belendende ruimte. “Nederlandse televisie was het toch?”, vroeg

de gehaaste voorlichter. Ik ging op Netanyahu’s stoel zitten. Licht en kadrering uitpeilen.

Ach, we hadden tijd zat.

Dat ik hier was had in de verte nog iets te maken met een vakantie-romance. Als 16-jarige

jongetje was ik aan het Meer van Tiberias verliefd geraakt op Edith Dayan, met wie ik door

Galilea en Judea was gelift. Het was een betoverende tocht geweest; het begin van een bijna

levenslange amourette met het Joodse land. De kalverenliefde was na de puberteitsjaren

omgeslagen in groeiende belangstelling voor alles wat met Israël, zionisme, tweede

wereldoorlog, holocaust, Jodendom, Palestijnen en Midden-Oosten te maken had. Ik had er

bibliotheken over verslonden, modern Hebreeuws geleerd, in Nijmegen samen met Ronnie

Naftaniel een Werkgroep Israël opgericht. En mij later, als jongste bediende van Brandpunt,

Israël/Palestina als vrijwel exclusief werkterrein toegeëigend. Ben ik er vijftig keer geweest?

Honderd keer? Tussendoor dikwijls heimelijk op zoek naar Edith Dayan, met wie alle contact

verloren was gegaan. Haar naam bleek het Israëlische equivalent van Els Jansen. Er hadden

zich, met dank aan hotelrecepties, nogal wat Els Jansens telefonisch gemeld. Maar niet zij.

Dat kwam pas later. Zoals ook Benjamin Netanyahu later zou zijn. Mededeling 11 uur in de

ochtend: “Misschien wordt het wel middag”.

Het PR- genie

Ik had hem nooit ontmoet. Hij was mij beschreven als een PR-genie op rechts. Voormalig

ambassadeur bij de Verenigde Naties. Ideologisch trad hij weliswaar in de voetsporen van

Menachem Begin, maar hij was – anders dan die gewezen “Joodse Koning”- meer de

moderne performer. In de wachtkamer van Bibi oefende ik alvast mijn vragen. De kwartieren

tikten traag voorbij. Soms ging er een deur open. Alweer een glas takkenthee. Aangeboden

door het huispersoneel. “Dutch tv, right?”

Het had mij altijd verbaasd hoezeer Israëlische leiders de tijd hadden genomen voor Dutch

tv. Ik was er regelmatig welkom. De afstandelijk aimabele Shimon Peres, man die sprak in

brocante zinnen. In eigen land zo impopulair dat hij zelfs de moord op Rabin niet kon

verzilveren bij verkiezingen. Geconfronteerd met beroerde peilingen, zei hij mij destijds: “Peilingen zijn als parfum. Nice to smell but hard to swallow”. Rechts-Israel typeerde Peres sarcastisch als een “schone ziel”. Kennelijk een scheldwoord. Nooit generaal geweest dus een loze wijsgeer. Dat de man zijn land aan het atoomwapen had geholpen was kennelijk onvoldoende martiaal geweest. Ik was onder de indruk van zijn hoffelijkheid, zijn geduld en zijn vermogen om het rauwe conflict te

abstraheren in fluwelen taalgebruik. Zelfs nadat het overdreven pro-Israelisme in Nederland

allang in het tegendeel was omgeslagen, bleef Peres hier geliefd of minstens gewaardeerd.

 

In het Prime Ministers Office is inmiddels het inmiddels lunchuur. Er komen sandwiches bij

de thee. Kan nog even duren. Er is een ingelaste vergadering en het is nog altijd wachten op

het telefoontje van de Amerikaanse president. Wat kan ik anders dan berusten in de

prioriteiten van de wereldpolitiek. Ik staar uit het raam. Limousines rijden af en aan langs

verveeld veiligheidspersoneel. De zon schijnt. Ik doe mijn ogen dicht. Zoals ook dat ook als

jochie in Nijmegen deed, na mijn reis met Edith. Voor het raam dromend dat ik daar was.

Dat ik hier was.

Goed voor de Joden

Ik slenter over de gang. Maak een praatje met een secretaresse. Zij is in Nederland geweest.

Op vakantie. Verliefd geworden. Het was maar even. Maar er gaat niets boven Holland, zegt

ze. “Ze waren goed voor de Joden”. Het is wonderlijk zo lang dat misverstand hier mocht

voortleven. Geen land in West-Europa kon door de nazi’s zo snel worden ont-Joodst als het

onze. Wij waren goed georganiseerde wegkijkers. Maar met “goed voor de Joden” wordt

hier toch vooral “goed voor Israël” bedoeld. Die bijzondere relatie is er ook tientallen jaren

geweest.

Zelfs oud-premier Yitzhak Shamir heeft het mij ergens in deze burelen ooit bezworen. Aan

de vooravond van de Golfoorlog – toen het land dreigde te worden bestookt door de skuds

van Saddam Hoessein – was ik bij hoge uitzondering bij hem welkom. Oud-terroristenleider.

Oud- Mossad-chef in Europa. Onverstoorbare man. Van hem werd beweerd dat hij niet van

zijn krant zou opkijken als in de kamer naast hem een pistool zou worden leeggeschoten.

Maar hij had mij allerhartelijkst begroet. Eerste zin: “We have a strong connection”. Met

“we” bedoelde hij dus Den Haag en Jeruzalem. Het exclusieve interview ging vanwege de

timing de halve wereld over, maar stelde inhoudelijk weinig voor. Een paar gemeenplaatsen,

stoïcijns opgediend. Shamir was goed in zwijgen.

Dat zal Netanyahu straks niet doen. Als Israëls eloquente uithangbord op Amerikaanse

televisiezenders had hij zich een woordvoerder in slagzinnen betoond; het conflict

geschematiseerd in hapklare brokken.

Nu ik op hem wacht is hij in Nederland nog tamelijk

onbekend. Dat zal ook mijn eerste vraag zo meteen zijn. Kunt u zich aan onze kijkers

voorstellen? Een nogal open vraag voor een getraind televisiehoofd. Ik heb het interview al

honderd keer in mijzelf gevisualiseerd. Steeds meer vraagjes en interventies bedacht. Het is

half twee in de middag. Al wie er verschijnt, geen Netanyahu.

Edith Dayan was wel verschenen. Mijn geweldige leerling Sven Kockelmann had de redactie

van Spoorloos ingeschakeld om haar te traceren voor een jubileumfilm over mijn leven en

werk. Nog geen week later hadden we elkaar omhelsd in een restaurant in Herzlia.

Hereniging na een kwart eeuw. Onvergetelijk. Net als het interview dat ik er destijds maakte

met Yitzhak Rabin, toen minister van Defensie. Een ploeg van CBS had gefilmd hoe

Israëlische soldaten probeerden om Palestijnse jongeren de armen te breken. Onthutsende

beelden die het morele faillissement van Israëls bezettingspolitiek hadden geïllustreerd. Dat

was ook mijn toon in het vechtgesprek. Rabin – gekend houwdegen - kwam mij voor als een

verlegen man.

Uitzichtloos

Na afloop wilde hij het gesprek voortzetten. Off camera, helaas. Hoe de publieke opinie in

Nederland zich ontwikkelde? Of ik Margareth Thatcher ook zo kritisch zou hebben bevraagd

over de Falkland-oorlog, ver van huis? Hij beschreef de wanhoop van het conflict dat zich op

een paar vierkante kilometer afspeelt. Een leger tegenover met doodsverachting strijdende

jonge Palestijnen. Geweervuur tegenover stenenregens en molotovcocktails. Uitzichtloos.

Het was ver voordat hij Arafat de hand zou reiken. En hij het allemaal met zijn leven moest

bekopen. Een kogel uit eigen kring. Jigal Amir. Opgehitst, ook door de man die ik zo zal

ontmoeten. Maar die voor mij nu nog een tamelijk onbeschreven blad is. Benjamin

Netanyahu. Het is vier uur in de middag.

In bezet Oost-Jeruzalem is zojuist begonnen met de bouw van alweer een Joodse wijk. Zoals

de hele westelijke Jordaanoever een schaakbord is geworden vol Joodse nederzettingen in

Palestijns gebied. Israël heeft de glorieuze Zesdaagse Oorlog verloren op de zevende dag.

Door een bezettingsmacht te worden. De nederzettingenpolitiek was in de greep van

“historische rechten” geraakt. Tel Aviv was maar een stukje strand geweest. Het ging in de

annexatiepolitiek om het oudtestamentische Judea en Samaria. Kolonisten streken massaal

neer op de heuveltoppen. De hoop op een territoriaal compromis gesmoord in landjepik.

Met Edith was ik in 1972 nog onbekommerd door Palestijns gebied getrokken. Vredig

vakantietripje. Het zou vandaag onmogelijk zijn.

Klokslag zes uur. Bibi arriveert. Hij kijkt mij niet aan als hij gaat zitten. Wijdbeens. Hij is dikker

dan ik dacht. Veel dikker. Zijn buik hangt kolossaal over de broekriem. Ankie Rechess,

correspondent die de afspraak had gearrangeerd, had mij al een paar keer gewaarschuwd.

Deze man is niet bijster geïnteresseerd in Europese aandacht, het is hem te doen om het

Amerikaanse publiek. Dat blijkt. Hij zegt:“Okay, five minutes”. Ergens tussen

verontwaardiging en overmoed antwoord ik dat ik dan liever meteen de biezen pak. Ik ben

niet voor een paar minuten naar Jeruzalem gekomen. “Okay, we’ll see”, klinkt het

afgemeten.

Agressie

Na dertig seconden weet ik dat het een gedenkwaardig televisie-interview kan worden. Ik

noem de namen van enkele van zijn wereldwijd gekende voorgangers en vraag hem of hij zich

aan het Nederlandse publiek wil voorstellen. Hij is zichtbaar geïrriteerd, de ruimte vult zich onmiddellijk met spanning.

 

Ik voer het gesprek langs de nieuwe annexatieplannen in oost-Jeruzalem, de Palestijnse

wanhoop en de ideeëloze, uitzichtloze toestand waarin het Israëlisch-Palestijnse conflict is geraakt.

Het is niet per se de inhoudelijke uitwisseling die het zo adembenemend maakt. Het is zijn

agressie. Anders dan Peres, Rabin of Shamir – die in trage dictie opereerden – sleept Bibi mij

mee in een verbale snelkookpan. Hij buigt zich soms naar mij toe, slaat mij op de knieën,

vindt dat ik belachelijke vragen stel, veinst een schaterlach bij alweer een domme suggestie,

slaakt diepe zuchten van verbijstering en werpt mij toe: “Je bent erger dan zelfs de

Israëlische journalisten”. Ik merk dat hij overgevoelig is voor mijn lichaamstaal. Bij veel van

zijn antwoorden schud ik bijna meewarig het hoofd. Een handigheidje. Het shot is vanwege

grenzeloze arrogantie onuitzendbaar, maar de methode is effectief. Hij voelt zich

uitgedaagd, staccato vliegen de quotes mij om de oren, het is alsof hij in overtuigingsdrift

over mij heen wil klimmen. Het duurt 18 minuten. “Thank you, mr. Netanyahu”. Hij staat op

en beent weg. “Jeminee Fons”, hoor ik Ankie blijgemoed zuchten. Het is goeie televisie.

 

Het besef dringt zich op dat dit andere koek is, deze Netanyahu. De eerste Israëlische

premier die na de stichting van de staat is geboren. Sinds de dagen van Ben Goerion was het

land vrijwel altijd geleid door hardliners die zich – ontkomen aan diaspora, antisemitisme,

pogroms en holocaust – weliswaar tot de tanden hadden gewapend, maar voor wie

bezettingspolitiek dikwijls eerder een lotsbestemming was geweest dan een dictaat voor de

eeuwigheid. Het zielsconflict van het land had mij altijd geboeid en ontroerd. Een vervolgd

volk dat overleving zoekt in wat altijd haar grootste bedreiging was geweest: nationalisme.

Doeners en denkers, Sparta en Athene tegelijk. Een geharnaste natie waar existentiële

twijfel, ook over het eigen gelijk, nog niet alom werd weggehoond. Zelfs de havik Rabin had

het verinnerlijkt: wij moeten geen bezetters willen zijn.

Waterscheiding

Na het interview met Netanyahu voelde ik dat er een mentale waterscheiding op komst is. Ik

had een man ontmoet die geen moment in de gunst van ook maar enige twijfel leek te

verkeren. Hij zou de langst zittende premier blijken. En Israël compleet naar rechts of erger

nog duwen. Bejubeld als Mr. Veiligheid. Hij heeft er de geest veranderd. Links is geen factor

meer. De Oslo-akkoorden zijn verscheurd. De Palestijnse kwestie vergrendeld. In parlement

en op straat is de taal hysterisch verhard.

 

Hij wordt beschuldigd van corruptie. Op moment van schrijven is hij opzijgeschoven. Niet uit ideologische motieven, maar door een wonderlijke centrumrechtse coalitie die maar een ding wil: zonder hem. Zoveel jaar later realiseer ik mij, dat de ontmoeting met Netanyahu ook in mijzelf een

schaduw vooruit heeft geworpen. Misschien was ik al die jaren te dromerig geweest. Het

ontstaan van Israël beschouw ik onverminderd als het hoopvolste feit na de holocaust. De

vorming van een Palestijnse staat naast Israël leek mij een logische en noodzakelijke

uitkomst. Maar ik had onderschat hoe snel idealen van vreedzame co-existentie kunnen

worden vermorzeld. Om te beginnen door taal. De taal van Netanyahu.

Ik had hem op de kast gejaagd. Zomaar. Uit intuïtie. Met blikken. Misschien ook wel uit

irritatie, omdat hij zo ongeïnteresseerd had weggekeken. “Okay five minutes”.

Hanengevecht. Maar in retrospectief was het onthullend geweest. Het illustreerde en

markeerde de toonzetting van “zijn nieuwe Israël”. En mijn afscheid van een paar illusies.

Het neemt overigens niet weg dat er voor mij nog altijd duizenden redenen zijn om van

Israël te houden. Met of zonder Bibi.

Maar die 18 minuten van het interview hadden inderdaad als een vooraankondiging aangevoeld: er is veel hoop en idealisme weggespoeld uit het land van Edith Dayan. Het laatste bericht is, dat zij inmiddels in Amerika woont.

bottom of page